Eilert, S.Y,

Klein Curaçao? Het verband tussen het Statuut voor het koninkrijk der Nederlanden uit 1954 en de revolte van 1969.

Abstract

 

In deze scriptie heb ik de vraag: Hoe kan de oproer van 30 mei 1969 op Curaçao verklaard worden aan de hand van de nieuwe positie van de Antillen door de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in 1954? onderzocht. Die vraag heb ik opgedeeld in drie hoofdstukken waarin de totstandkoming van het Statuut der Nederlanden, de periode van 1955 tot en met 1968 en de oproer van 30 mei 1969 vanuit verschillende facetten is geanalyseerd. Ieder hoofdstuk bevat namelijk een onderdeel over de belangrijkste gebeurtenissen van het tijdvak, een onderdeel over de sociaal-economische omstandigheden en een onderdeel over de Curaçaose en Nederlandse publieke opinie over de gebeurtenissen. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen causaal verband aangetoond kan worden tussen de veranderde positie die de Antillen door het statuut van 1954 kregen en de oproer die in 1969 op 30 mei uitbrak. De veranderde positie van de Antillen door het statuut en de problematische implementatie van deze nieuwe orde was namelijk een aangelegenheid tussen de overheid van het koninkrijk en de lokale Antilliaanse overheid. Daarentegen kan de oproer van 30 mei 1969 worden gezien als een volksaangelegenheid. Bij beide ontwikkelingen speelde onvrede een grote rol. De Antilliaanse overheid raakte teleurgesteld in voormalig moederland Nederland toen al tijdens de onderhandelingen over het statuut en ook daarna bleek, dat de Antillen niet van groot belang waren voor Nederland. Zij moesten vaak wachten door vertragingen in onderhandelingen veroorzaakt door Nederlands-Indië en Suriname, die een groter economisch potentieel hadden en Nederland bovendien meer kopzorgen bezorgden. Ondanks de teleurstelling bleven de Antillen welwillend en wilden zij graag onderdeel zijn van een hecht koninkrijk. Het ongelijke belang speelde echter ook door in de relatie tussen de Antillen en Nederland, waar gezamenlijke tradities door een starre houding en desinteresse van Nederland maar moeilijk of niet tot stand kwamen. De afhankelijkheid van Nederland, bleef echter door het statuut en door financiële steun erg groot. Hierdoor kon de Antilliaanse overheid het zich niet veroorloven om haar ontevredenheid met de nieuwe orde te uiten. Voor het volk, zowel op Curaçao als in Nederland, gold dat zij van meet af aan al niet geïnteresseerd was in de koninkrijksband. Voor de Curaçaose burger veranderde er met het statuut niet zo veel, zij ging van een regering op afstand naar een nabije maar afstandelijke regering. De onvrede van het Curaçaose volk en voornamelijk de Afro-Curaçaoënaars onder hen, werd door de jaren heen steeds groter. Dat had te maken met de Antilliaanse overheid die vanwege vriendjespolitiek niet genoeg oog had voor de situatie van haar burgers. De Afro- Curaçaoënaar werd op het eiland achtergesteld op de blanke bevolking, zij waren vaak werkloos, laag opgeleid en arm omdat de sociale voorzieningen nog in de kinderschoenen stonden. De onvrede kwam tot een kookpunt op 30 mei 1969 omdat de Afro-Curaçaose bevolking een reeks stakingen door vakbonden aangrepen om ook hun rechten te optimaliseren, die uitgroeiden tot een grootschalig arbeidsconflict bij de oliefirma Wescar. 

 

 

Read more: https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/405996

Date
2021
Data type
Research report
Theme
Research and monitoring
Geographic location
Curacao
Author